vrijdag 20 mei 2011


ZEEF

Voor Fred

Een watersportclub waar ik lid van ben heeft in het afgelopen half jaar zijn clubhuis verbouwd. Het oude werd te klein en de boel was ook verouderd. De club besloot om een deel van het werk door de eigen leden te laten doen. Geen zaken als nieuwbouw, ramen, daken en vloeren maar slopen, monteren, schuren, schilderen, dat werk. Volgens mijn ruwe schatting toch altijd nog goed voor zo’n anderhalve ton aan arbeidsloon. Maar de opbrengst van deze aanpak is verrassenderwijs veel groter dan die anderhalve ton. Wat is namelijk het geval?
Zo’n verbouwing is een zeef. Een karakterzeef. Volkomen ongemerkt raakt het ledenbestand door zo’n verbouwing opnieuw ingedeeld in soorten en klassen.
Allereerst is er een groot contingent dat ondanks alle noodoproepen volledig verstek laat gaan, rustig op zondagmorgen na het sporten op het terras gaat zitten met een kopje koffie temidden van de zwoegers die dan bezig zijn de tegels te lichten. “Oh, zit ik in de weg?” Voor mij niet goed te begrijpen, maar voor veel mensen de gewoonste zaak van de wereld. Dan is er de groep die in crisissituaties schoorvoetend aan komt zetten met de mededeling dat ze weliswaar niets kunnen maar dat ze toch… Voor die groep heb ik een zwak. Natuurlijk is zo’n verbouwing niet iedereen op het lijf geschreven, sommige mensen pakken zelfs een schroevendraaier verkeerd vast en voor die mensen moet zo’n verbouwing bijna angstwekkend zijn. Maar ze maken wel op een zonnige ochtend een trainingsruimte schoon of bakken een cake voor de zwoegers. Prettige mensen, hart op de goede plaats maar niet zo handig. OK. Dan is er de groep van leden die door niemand echt met zo’n verbouwing in verband werden gebracht maar die ineens aanpakken als hadden ze nooit anders gedaan. Ze worden vrachtrijder-met-eigen-vervoer en brengen met elan honderden kilo’s schroot naar de handel, komen met dikke pakken geld terug en zetten daarvoor een nieuwe televisie neer bij de club. Pats boem. De Verrassers noem ik die maar even. En langzaam naderen we dan het peloton van de echte bouwers, de stille techneuten, de “handymen and -women” die al jaren op zo’n kans hebben gewacht. Ineens blijken er energieke slopers, geniale werkleiders,  taaie tegelzetters, slimme gatenboorders en begaafde elektriciëns in het ledenbestand te zitten die nog in de beroerdste omstandigheden -en die zijn er hoor, bij zo’n verbouwing- de kluif klem in de bek houden en doorgaan tot het putje. Ineens staan begenadigde leiders op die de schare van werkers onverstoorbaar leiden naar het goede doel, die kalm blijven ook als de vloerenleggers onmiddelijk na aankomst weer vertrekken omdat er een betonnen dekvloer had moeten liggen op de plek waar nu nog het linoleum ligt. Misverstand. Waar gebeurd.
En dan tenslotte is er de kleine maar tragische groep voor wie zo’n verbouwing een te zware aanslag is op het moreel. Verwachting en werkelijkheid liggen voor hen zo ver uit elkaar dat ze ten prooi vallen aan giftig negativisme, woedende uitvallen en vluchtgedrag. Tragisch, verrassend en leerzaam.
U begrijpt al waar ik heen wil: de zeef. Na zo’n verbouwing liggen de verhoudingen in zo’n vereniging anders. Voor jaren. Naast de normale vraag naar de sportieve prestaties zal nu de stille vraag zijn:”Wat deed jij bij de verbouwing?” Een nieuw criterium, nieuw gedrag, een nieuw studie-object.

Leve de verbouwing!

Knar


dinsdag 10 mei 2011


GAAN




Afgelopen weekend - ja, met dat mooie weer - weer eens heerlijk gekampeerd op mijn  oude stek in het Verre Oosten. Van Nederland dan. Ik hoor bij het  uitstervende ras van primitieve kampeerders die het leuk vinden om in een eenvoudige tent in een eenvoudig bos te zitten en daar gelukkig te zijn. En dat kan daar nog. Zo’n solistisch kampeerpartijtje leidt bij mij altijd tot diepe inzichten en verrassende doorkijkjes. Deze keer ook weer. Drie dagen onder de luifel zijn misschien wel goed voor evenveel columns die ik hier successievelijk hoop te laten verschijnen. De eerste gaat over een kleine gebeurtenis die me op  één van mijn fietstochtjes daar volstrekt spontaan overviel. Ineens hoorde ik mezelf zeggen:”Wil je met me gaan?” Hè? In de wijde omtrek was er niemand te bekennen aan wie ik een dergelijk aanzoek daadwerkelijk wilde richten. De koeien aan de andere kant van het prikkeldraad al helemaal niet. Al fietsend was ik in gedachten weggedwaald naar de tijd dat ik als jongetje op de lagere school zat en dat sommige jongetjes dat wel eens vroegen aan sommige meisjes. Zelf was ik niet zo’n jongetje, ik was daarvoor te verlegen maar dat terzijde. “Wil je met me gaan?”. 
Toen ik het stokoude zinnetje nog eens op de tong nam proefde ik hoe schitterend het eigenlijk in elkaar zit. Je moet achteraan beginnen. Gaan. Het spreekt niet over zitten, al helemaal niet over liggen (waar het natuurlijk wel over gaat) maar over gaan. Iemand gaat en wil dat de ander ook gaat. Dezelfde kant op, samen. Daarom ook “met me gaan”. Zo mooi. “Ik ga, tot nu toe alleen, maar ik wil graag dat jij mèt me gaat. Dan ga ik niet meer alleen. Wil je dat ook? Wil je met me gáán?” 
Op het schoolplein werd het zinnetje natuurlijk zonder al die poespas gebruikt. Maar toch, ook daar markeerde het een  plechtig moment, een scheiding tussen twee werelden. De wereld vóór, en de wereld nadat je “een meisje had”. Als ze tenminste ja had gezegd….Voor een dag, een week, een maand, zelden langer. Maar belangrijk, je had het geflikt, je had de aandacht, je schoof een eind op in de pikorde van de klas en van de vriendjes.  En je leerde begrijpen hoe het was om met een meisje te zijn. Jong geleerd oud gedaan…. 
Als je er goed over nadenkt is het zinnetje zo mooi en vol van betekenis dat het alle ingewikkelde trouwbeloften een beetje overbodig maakt. 

“Wil je met me gaan?” Geen woord te veel of te weinig.



Knar


woensdag 4 mei 2011

4  MEI




Vanochtend meldden de media dat Dirk Mulder, directeur van Kamp Westerbork, het voormalige doorgangskamp voor Joden, vindt dat de herdenking op 4 mei aan het verwateren is. Hij bedoelt dat op 4 mei niet meer exclusief de slachtoffers van de periode ‘40-’45 worden herdacht, maar nu ook allen die sindsdien bij oorlogsgeweld en vredesmissies om het leven zijn gekomen. Marjan Schwegman, directeur van het Instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies (NIOD) was hem een tijdje geleden al voorgegaan in dergelijk commentaar.
Nu zijn de geluiden van beide directeuren natuurlijk niet helemaal onverdacht. Beiden hebben er beroepsmatig belang bij dat de gebeurtenissen van ‘40-’45 prominent aanwezig blijven in de herinnering van het Nederlandse volk. In hun ogen moet 4 mei daar exclusief uitdrukking aan geven. Om Mulder te citeren: het jaar heeft 365 dagen, dan herdenk je die anderen maar op een andere dag…..
Beiden voeren gelukkig een achterhoedegevecht. En dat bedoel ik niet sarcastisch. Integendeel. Ik bedoel daarmee dat in aanleg de menselijke soort de neiging heeft om op de lange duur de gebeurtenissen van rampen en oorlogen steeds abstracter te gaan beleven, totdat er een generatie komt die van niets meer weet. Met de oorlog ‘40-’45 naderen we langzaam dat punt. Zelf ben ik een babyboomer dus ik heb de verhalen over die oorlog nog met de paplepel ingegoten gekregen. Maar het waren al verhalen, geen feiten meer. In mijn minuut stilte op 4 mei herdenk ik meer de verhalen dan de feiten. Mijn kinderen hebben misschien nog wel iets gehoord op school, maar van mij maar heel weinig meer. Wat ze wel gehoord en gezien hebben kregen ze voorgezet als geschiedenis, niet meer als gruwelijk feit. Langzaam wordt een oorlog een interesse, steeds minder een pijnlijke herinnering. Niemand herdenkt meer het gruwelijk uitmoorden van de steden Zutphen en Naarden door de Spaanse troepen in 1572, als afschrikwekkend voorbeeld en als vergelding voor de Opstand. Zo werkt de menselijke geest en zo overleeft de menselijke soort. Vandaar mijn ”gelukkig”. Als de herinnering aan gruwelijke of vernederende gebeurtenissen steeds maar weer in de geesten van nieuwe generaties wordt ingeplant mogen we toestanden verwachten zoals in het voormalige Joegoslavië waar de haat tussen Serven en moslims steeds weer opvlamt door de herinnering aan de Slag op het Merelveld van 1389. Er zijn meer voorbeelden.
Wat te doen met 4 mei? Ik heb geen kant en klare oplossing. Maar het zou misschien verstandig zijn om de plechtigheid niet kunstmatig te blijven oppimpen met het herdenken van steeds weer nieuwe slachtoffers - waar steeds weer nieuwe lastige vragen bij te stellen zijn - maar de vorm van herdenken af te stemmen op de “geest van de tijd” die menselijkerwijs gesproken er steeds meer één zal zijn van afstand en abstractie.

Gelukkig maar.

Knar


dinsdag 3 mei 2011



DUURZAAM




Terwijl ik mij een beetje zit te vervelen kom ik al surfend terecht op de site van een Zwitserse vastgoedinvesteerder die in verre buitenlanden chique vakantieverblijven verhuurt aan mensen die deelnemen in zijn onderneming. In ruil voor de deelname krijgt men woonpunten die weer dienen voor de huur van het apartement. Aardig systeem, maar met een vlekje. De investeerder spreekt op zijn website van een investering “die in elk opzicht duurzaam is”. Men krijgt namelijk voor onbeperkte duur elk jaar een bepaald aantal woonpunten die men voor zijn verblijf veelzijdig kan inzetten. Voor onbeperkte duur, ieder jaar. Duurzaam. 

Al jaren loop ik rond met het idee, eens wat te schrijven over dat hemeltergende misbruik van het woord Duurzaam, zoals dat in de Westerse wereld de laatste twintig jaar in zwang is gekomen. Bovenstaand voorbeeld was het laatste zetje dat ik nodig had.
Het begrip Duurzaamheid (Sustainability) dook in 1987 voor het eerst op in het rapport “Our Common Future” van de World Commission on Environment and Development, naar haar voorzitter Gro Harlem Brundtland kortweg het Brundtlandrapport genoemd. De belangrijkste conclusie van het rapport was dat de grote mondiale milieuproblemen het gevolg waren van de armoede in het ene deel van de wereld en de niet-duurzame consumptie en productie van het andere deel van de wereld. Brundtland riep op tot duurzame ontwikkeling en bedoelde daarmee dat grondstoffen veel spaarzamer moesten worden ingezet, en dat nieuwe producten zo lang mogelijk bruikbaar en zo volledig mogelijk recycleerbaar moesten worden. Zodat er voor volgende generaties nog iets anders overblijft dan onafzienbare vuilnishopen. 
Duurzaamheid was dus niet bedoeld als een aansporing tot “doe maar lekker door jongens”. Integendeel, duurzaamheid was bedoeld als een oproep tot “business-not-as-usual”. Maar dat is een onaangename boodschap in een wereld die na de val van de Muur in zijn totaliteit kapitalistisch is geworden, enkele zonderlinge enclaves als Cuba en Noord-Korea daargelaten. Geld moet rollen en wel graag zo snel mogelijk. Niks langdurig gebruik, niks spaarzame inzet, groeien moet die economie. Duurzaam groeien. En daar had je het. Duurzaam kon je ook heel anders uitleggen. Duurzaam was ook: altijd maar door. Dat lieten de spindoctors zich geen twee keer zeggen en sindsdien is Duurzaam het troetelwoord van hen die de boodschap van Brundtland maar al te graag verkeerd begrijpen. De Zwitserse investeerder hoort daar kennelijk ook bij.
De mondiale milieucrisis waar Brundtland over sprak is inmiddels groter geworden. Duurzaamheid is en-vogue maar van spaarzaamheid geen spoor. Laat staan van een nieuwe balans tussen arm en rijk.

Hoe erg moet het worden?

Knar


zondag 1 mei 2011


TOREN
S

 
Mijn wieg stond ooit in de provinciehoofdstad Zwolle en het is om die reden dat ik de wederwaardigheden van die regio met iets meer aandacht volg dan de gemiddelde randstedeling zal doen. Zo gewerd mij dat in mijn geboortestad een heel vervelende kwestie gaande is. Wat is het geval? Een ook in die stad gevestigde investerings-maatschappij beloofde het gemeentebestuur nu eens een parkeergarage te bouwen die alle andere parkeergarages in het koninkrijk in de schaduw zou stellen. De auto’s zouden er volautomatisch op hun plek worden gezet en wel met behulp van elektriciteit die ter plekke door zonne-energie zou worden opgewekt. Is dat niet modern? Vooral dat “in de schaduw stellen” beviel het Zwolse gemeentebestuur wel dus aan de slag dan maar. Dat is inmiddels een aantal jaren geleden. Er kwam een ingewikkelde constructie van stalen balken die met enige goede wil wel door kon gaan voor het begin van een futuristische parkeergarage, maar verder kwam er niets. Het onkruid tiert inmiddels welig tussen de gereedliggende stapels met onderdelen, en van zonnepanelen geen spoor.
Het geld is op.
Waar heb ik dat eerder gehoord? Dat een stad samen met voortvarende ondernemers iets groots wilde verrichten, niet in de laatste plaats om de anderen eens flink de loef af te steken. Was dat niet een jaartje of vijfhonderd geleden in de mode, toen er in de Lage Landen aan allerlei handel goed werd verdiend en toen daarom de toren van onze kerk hoger moest worden dan de toren van hun? Totdat het geld op was.
Nog overal in ons lieve vaderland zijn de vreemd-dikke torens te zien die te laag zijn gebleven voor hun breedte en die een plattig schaamdakje hebben op de plek waar de transen juist eens flink ten hemel hadden moeten rijzen.  Veere, Zierikzee, Brielle, Goedereede, Workum, Leeuwarden. Zomaar een paar voorbeelden van ijdeltuiterij die vastliep in geldgebrek. Overigens speelde in Leeuwarden ook nog mee dat de toren al tijdens de bouw scheef zakte. Spijtig hè? Nou ja, toch nog een aardige attractie geworden, die Oldenhove.

In Zwolle gaat er nu ook een schaamdakje op. De investeerder heeft beloofd er een gewone parkeergarage neer te zetten. Moeten ze zelf die auto weer gaan stallen. Ajakkes.

Voor ingewijden : het heeft wel wat van een Kamper Ui…..



Knar