dinsdag 26 mei 2009



DOKKUM



Op de vrijdag en zaterdag na Hemelvaart organiseert de Leeuwarder roeivereniging Wetterwille altijd de roei-Elfstedentocht. Honderd bootjes varen binnen vierentwintig uur heel Friesland door, met meestal ieder uur een ander roeiteam aan de riemen. Een heel gedoe van in- en uitstappen, stempelen, walploegen en wisselplaatsen, agitatie en moeheid, en uiteindelijk een heus Elfstedenkruisje.
Na twee keer walploeger te zijn geweest was ik dit jaar samen met een vriend mee als toerist. Vooral de doortocht door Dokkum wilde ik graag zien. Ik had dat nog nooit meegemaakt en het leek me fenomenaal. Het is dan ongeveer elf uur in de avond, vrijwel donker, de roeiers zijn nog niet moe maar wel aardig op temperatuur, en het stadje is zoals bekend hemels mooi. De roeiers komen de stad binnen aan de westkant en roeien dan de zuidelijke stadsgracht op naar de stempelpost. De lampen op de boten moeten daar branden, anders mogen ze niet verder. Onverbiddelijke jury.
Na het stempelen varen ze door naar het meest oostelijke bastion en daar met een draai linksom de stad in. Dan midden door het centrum, en de stad weer uit aan de westkant, vanwaar ze gekomen zijn. Dokkum is niet zo groot, het geheel duurt ongeveer twaalf minuten. Maar wat voor twaalf minuten!
Vanuit de avondstilte op de Dokkummer Ee komen de roeiers plotseling terecht in het galmende gebrul van hun supporters. Opwinding alom. Waar is de stempelpost? En moesten we hier ook niet wisselen? Waar dan? O daar. Bats, de boot tegen de kant. Er uit, er uit. O jee, de boot kantelt, de boeg te water, nat pak. Hijs hem er uit, boot op de kant, water uit de boot, boot weer te water, nieuwe roeiers er in, stempelkaart is ook al weer terug, en verder. Vlug, vlug, daar komen de anderen al.
Dokkum had zich inmiddels getooid als een hooggeboren vrouwe, bereid om het eerbetoon der vreemdelingen minzaam in ontvangst te nemen. De lampjes langs de gracht brandden allemaal, het stadhuistorentje baadde ijdel in het licht van de schijnwerpers, de Dokkummers liepen uit en riepen mooie dingen, en op de kade blies het dweilorkest de sterren van de hemel, met tuba en Turkse trom. Langs al die pracht gleden door het donkere water de roeiers stijf van opwinding en ontroering voorbij.
Op de brug stonden wij en schreeuwden onze clubgenoten luidkeels alle kracht en nog wat toe. Alleen een stram zwaaitje van de stuur kon er af. Meer was niet nodig.

Wij begrepen elkaar zo ook wel.


Knar


zaterdag 9 mei 2009



ZES



Op vrijdag 8 mei herdacht Apeldoorn de gebeurtenissen op Koninginnedag. De majesteit en leden van de koninklijke familie waren aanwezig, alsmede nabestaanden van de slachtoffers en familieleden van de gewonden. In de zaal brandden zes grote kaarsen, symbolisch voor de zes slachtoffers die op dat moment te betreuren waren.
Zes kaarsen? Er waren toch zeven doden? Karst T. was toch ook dood?
Ja, maar voor hem brandde geen kaars.
In Pauw en Witteman kon Jacobine Geel het nog diezelfde avond haarfijn uitleggen. “Uit piëteit met de mensen daar, die door een idiote daad….” enzovoort.
Uit piëteit met de mensen daar.
Eén van de vervelende kenmerken van de werkelijkheid is, dat zij altijd twee kanten heeft. “Uit piëteit met de mensen daar “ betekent in dit geval “ Ten koste van zíjn nagedachtenis ”. De familie van Karst T. wordt opnieuw verpulverd. In verzuilend Nederland wordt weer openlijk gedacht in “hij en wij”. En worden brutaalweg zes kaarsen gebrand terwijl er zeven doden vielen. Hoe wreed kun je zijn?
De “piëteit met de mensen daar” werd ook ingegeven door “de idiote daad” waarvan hun verwanten het slachtoffer werden. In de woorden van mevrouw Geel : onbegrijpelijk, en onbegrepen-tot-het-laatst.
Niet alleen zij spreekt zo. De natie in het algemeen lijkt de wanhoopsdaad van een weggedoken mens niet te kunnen begrijpen.
Als de daad van Karst T. werkelijk zo onbegrijpelijk is moeten wij onmiddellijk alle psychiatrische ziekenhuizen, therapeutische centra en hulpverlenende praktijken sluiten. Dan zijn de deskundigen daar geen knip voor de neus waard. Want zij zien dagelijks de weggedokenen, de wanhopigen, de moord-en-doodslag-planners, kortom de ongelukkigen onder ons. Zij weten wel degelijk wat er aan de hand is, zij kennen wel degelijk de kansen op een vreselijke ontploffing, en ze weten ook waar dat doorgaans vandaan komt.

Geen makkelijke materie, akkoord, en heel afschrikwekkend. De afgronden van de getergde ziel zijn duister en gruwelijk. Niet prettig om in te kijken. Maar onbegrepen? Nee hoor, hoogstens erg verwarrend. En altijd griezelig dichtbij.

Als om de verwarring nog groter te maken stierf enkele uren na de herdenking het achtste slachtoffer.


Knar