vrijdag 27 februari 2009



GEVALLEN

Woensdagmorgen half elf. Over de A9 rijd ik naar Velzen om een vriendin te helpen met haar computer.
Ineens een file. Gedoe, er is iets aan de hand. Ambulances razen met loeiende sirene en flitsend blauwlicht richting Amstelveen, maar ook politie-auto’s en de brandweer. Dan scheuren ook richting Alkmaar ambulances en politiewagens over de vluchtstrook. Een oefening? Een ongeluk? Ik bel de vriendin om opheldering. Even later vertelt ze me dat er een vliegtuig is neergestort. Dus toch. Inmiddels staat voor al onze rijbanen het licht op rood. Alles afgesloten? Nee, één baan rijdt door en in die baan zit ik. Daardoor zie ik drie minuten later de witte vogel liggen in een bruine akker. Gebroken, neergeploft, dood. Een rilling over m’n rug.
Een vliegtuig hoort daar niet zo te liggen. Dat hoort gierend en fluitend over mijn hoofd te razen, kleppen uit, wielen naar beneden, klaar voor de piepende schuiver op het asfalt van de Polderbaan. Rookpluimpjes achter de wielen, een wat duikende neus, een zucht van verlichting en alvast wat rommelen in de bagage. Het bekende beeld.
Deze keer niet. In het zicht van de baan neergeploft in een mistig bouwland. In stukken gebroken, de neus een beetje gedraaid naar de boerderij die de dans ontsprong. Tweehonderd meter van de snelweg die niet veranderde in een blakende vlammenzee. De drie piloten verpletterd in de cockpit. Verwarde mensen in de modder en op het weggetje, helpers met brancards en een tractortje in de weer. Naar grote tevredenheid, zal later blijken
Ik rijd verder. Ik moet wel, de stroom neemt me mee. Ik heb een verhaal, ik was er - bijna - bij! Eenmaal gearriveerd op mijn bestemming kijk ik gauw naar de TV. Niet te missen natuurlijk. Het Grote Pompen is begonnen. Feiten die nog niet bestaan worden verzonnen, zijn vanaf dat moment Nieuws en worden uitvoerig belicht. Feiten die al wel bestaan krijgen een nog intensievere behandeling. Het spel is op de wagen, de industrie draait op volle toeren.
Intussen ligt daar stil en treurig de witte vogel. Geen beweging meer in te krijgen. Gebroken, plat in de modder, ineens geen vliegtuig meer maar een wrak. Een ding waarin zojuist mensen zijn gestorven. Mensen die misschien al wat in hun bagage rommelden. Die keken of hun telefoontje het nog wel deed. De landing was bijna voltooid. Ze zouden de baan niet bereiken.

De volgende dag kom ik weer langs de plek. De witte vogel ligt nog steeds in de bruine akker. Onbeweeglijk, maar er staan nu blauwe schermen langs de snelweg om files tegen te gaan. We moeten door, letterlijk niet omkijken. De vogel is een prooi van de autoriteiten. Ze onderzoeken, speuren minutieus, bezoeken de lokatie, leggen verklaringen af, prijzen de helpers, roepen om geduld en spreken hun misprijzen uit over Amerikaanse letselschade-advocaten die slachtoffers tot in het ziekenhuis achtervolgen en hen handtekeningen aftroggelen. Zo doen wij dat hier niet.

Alles beweegt weer. De doden zijn geborgen, de levenden worden verzorgd of zijn alweer vertrokken, de treurenden worden actief opgevangen, het verkeer stroomt.
Alleen de witte vogel ligt er nog.


Knar