vrijdag 21 november 2014





MENEER A.


Het is nog niet zo lang geleden dat het K-woord als een schrikwekkend spook door de samenleving waarde. Het K-woord stond voor moordenaar nummer één: kanker. Je sprak dat woord zelf niet uit, je zei dat iemand K had. En dan wist je het wel. Dan hoorde je in de verte Magere Hein zijn zeis al slijpen.
Het K-woord heeft veel van zijn afschrikking verloren, hoewel er nog steeds veel mensen aan kanker overlijden. Maar kanker wordt meer en meer een ziekte waar tegen kan worden opgetreden. De kennis neemt sprongsgewijs toe en kanker wordt in de toekomst meer en meer een ziekte die chronisch maar niet meer levensbedreigend kan zijn.
Gelukkig hoeven we niet zonder te zitten: we hebben nu het A-woord. De A staat voor de eerste letter van de naam van de man die de ziekte voor het eerst als zodanig heeft beschreven, de Duitse psychiater en neuropatholoog Alois Alzheimer. De ziekte van Alzheimer is een specifieke aandoening van de hersenen, meestal voorkomend bij oude mensen, waarbij hersencellen schijnbaar spontaan afsterven waardoor steeds meer hersenfuncties verloren gaan. Een voortschrijdend proces dat eindigt met de dood van de patiënt.
Meneer A heeft onze samenleving in zijn greep. Alzheimer lijkt nu het verschrikkelijkste dat mensen kan overkomen. Riante onderzoekscentra rijzen als paddestoelen uit de grond, voor het onderzoek worden kosten noch moeite gespaard, de ene MRI- machine na de ander wordt de klinieken binnengerold, en hoe eerder de aanwezigheid van meneer A wordt vastgesteld des te beter het is. Dat daarna niets kan worden gedaan omdat meneer A gewoon zijn goddelijke gang gaat schijnt niemand te storen.
Dood en verval lijken ons bovenmatig af te schrikken in onze samenleving. Wat een beetje vreemd is want dood en verval behoren sinds mensenheugenis bij het bestaan zoals eten en drinken er bij horen. Ooit iemand ontmoet die niet is doodgegaan? Ooit iemand ontmoet die niet bij het ouder worden wat verval vertoonde? Goed, dat kun je dragen met allure als je helder bent, en dat gaat verloren als meneer A zich heeft aangediend. Maar waarom verdragen we wel het krijsen, poepen en slobberen van een baby en vinden dat zelfs ”hartveroverend” en kunnen we niet dulden dat mensen aan het einde van hun leven soms weer terugkeren naar die kinder- of zelfs babystatus? Voor de ziekte van Alzheimer geldt bij uitstek wat de existentialist Jean-Paul Sartre zei: de hel dat zijn de anderen.
Het existentialisme is wat uit de mode maar dit is nog steeds waar. Als we de acceptatie van het-leven-zoals-het-is wat zouden kunnen oprekken zouden we in harmonie kunnen leven met het gegeven dat oude mensen soms eerst teruggaan naar hun kinder- of zelfs babytijd voordat ze dit leven definitief verlaten. Ze worden anderen, dat is waar, maar waren ze dat als baby ook al niet? Laten we ruimte maken voor het leven zoals het is en liefdevol proberen de reis mee te maken met onze ouderen bij wie meneer A op bezoek is gekomen.

Om nooit meer weg te gaan


Knar


Geen opmerkingen:

Een reactie posten