dinsdag 20 juli 2010

STAD


Een zomerse dinsdag in Amsterdam. Het is de hele dag al warm en in de middag komt een vriendin thee drinken na een lezing die ze heeft bijgewoond. Het ging over de hond in de kunst, dus wij praten een tijdje over de hond in de kunst. Daarna fietsen we naar een Indonesisch restaurant en eten daar heerlijke Rendang en Gado-Gado. Biertje d’r bij. Ik denk nog even dat mijn fiets is gestolen maar ik kijk verkeerd, hij staat aan een ander nietje. Na de koffie zijn we blij met de rekening want hij is niet zo hoog, we betalen allebei evenveel en gaan naar huis. Ik door het Museumkwartier, en zij over de Weteringschans. Wij wonen diametraal tegenover elkaar aan de randen van de stad. Ik ben blij met de stad, de stad in de zomer. Warm, niet zo druk - het is vakantie- vrolijk en bezaaid met mooie vrouwen.
Op het Roelof Hartplein kom ik langs de daklozenopvang. Tegen de muur van de voormalige HBS staan bankjes waarop ze zitten te puffen. Binnen zeker te warm. Mannen en vrouwen, verwaaid naar de randen van de maatschappij, dun, dik, rokend, drinkend of gewoon voor zich uit starend. Eentje zit er wat apart, weg van de anderen, op een eigen stoepje. Klein baasje, mager, lange grijze haren bevetten een sjofel jasje, sjaggie in de mondhoek, onderarmen berustend op de magere knietjes. De bungelende handen en de matte ogen zeggen hetzelfde : wanhoop en verdriet. Daar zit hij, op een warme zomeravond in Amsterdam, oud en verloren. Het is hem niet gelukt. Hij kreeg het niet voor elkaar, wat hij ook deed. Nog maar veertig jaar geleden kon hij alles aan, het zou hem lukken. Een zucht later is het voorbij en zit hij hier. En nu?

Ik hou van deze warme stad. Er is zo veel.



Knar