STUWMEER
Zoals u weet is het slecht gesteld met mijn zicht. Zoals u ook al weet beleef ik dat bij tijd en wijle als een onversneden avontuur. Vooral nu ik sinds enige tijd bij mijn reizen en tochtjes een witte stok gebruik die ik al naar behoefte in - of uit kan schuiven. Ingeschoven past hij in een binnenzak, uitgeschoven en voor mij heen en weer gezwaaid terwijl ik voorwaarts ga is het de aanleiding tot belevenissen waarvan ik het bestaan niet kende. Maar wel waardeer.
Afgelopen vrijdag wilde ik even met de bus naar een aanpalend dorp omdat ik daar een topslager heb zitten bij wie ik eens in de paar weken mijn vleesvoorraad aanvul. En vooral nu we ineens echt winter hebben is dat een lust: klapstuk, zelfgemaakte erwtensoep, grove rookworst, tussenribkarbonades (speciaal door hem op attent gemaakt, worden niet zo snel droog bij het bakken) enzovoort. Ooit kreeg ik van hem bij zo'n ravitaillering een sluitbaar koeltasje dat ik nu iedere keer meeneem en dat de slagersvrouw dan voor mij vol stopt waarna ze kordaat het ritssluitinkje dichtdoet.
Maar ik dwaal af, eigenlijk wilde ik iets anders vertellen.
Op de heenreis zat ik bij mijn bushalte waar twee verschillende bussen kort na elkaar stoppen. De tweede moet ik hebben. Toen de eerste er aankwam zat ik in de abri en deed of ik hem niet zag. Maar hij remde toch af en was pas na veel kijken en gebaren weer tot verder rijden te bewegen. Ik vond dat gênant en besloot toch eens te vragen welk gebaar ik zou moeten maken om hem te beduiden dat hij kon doorrijden. Bij vertrek uit het dorp, na de slager, had de bus even wat tijd over voordat hij weer zou vertrekken. Dus ik naar voren en aan de chauffeur mijn verhaal gedaan. "Oh meneer, als wij zo'n stok zien stoppen wij altijd, ook als u niet beweegt. Het kan toch zijn dat u ons niet goed hebt gezien?" En wat ik ook beweerde, ik diende mij neer te leggen bij deze glasharde logica. Zwaaien helpt niet, alleen die stok weghouden, dat misschien wel.
De volgende dag was ik 's avonds na een treinreis nog weer even wat aan het scharrelen bij een bushalte die verplaatst was en onmiddellijk staat er een jongeman aan mijn zijde: hebt u hulp nodig meneer? Nee hoor, bedankt, ik zie al dat ik hier goed sta. En weg was hij, hollend om zijn eigen bus te halen.
Ik sta paf. In dit volk schuilt een onderaards stuwmeer aan aardigheid en behulpzaamheid dat bij het minste vertoon van enige hulpbehoevendheid een stroom van behulpzaamheid op gang brengt waarvan ik het bestaan niet kende.
Ik weet niet wat er allemaal nog gaat komen, maar voorlopig zeg ik:
Mensen bedankt.
Knar