zondag 31 januari 2016




BEGONNEN


Mijn oudste kleindochter is inmiddels zeven jaar. Het is een parmantige hittepetit die zojuist haar zwemdiploma B heeft gehaald en iedere zaterdagmorgen probeert de paardrijkunst meester te worden op een pony van een manege in de buurt. Die manege is in de open lucht waardoor het in de winter een hele opgaaf is om daar een uur lang enthousiast haar vorderingen te bewonderen. Maar het is werkelijk de moeite waard want na afloop van het rijden moet het dier naar zijn stalletje worden gebracht en worden geborsteld. Dat heet verzorging en dat moeten ze ook leren. Dus rossen de dames er lustig op los, van boven naar beneden, van links naar rechts en alles daar tussen in. Terwijl het diertje angstig naar de omstanders kijkt met zoiets in de ogen van "moet dat nou?" Op enig moment vinden de dames dat het klaar is en dan mag papa ze weer naar huis rijden. Ik hoop voor de pony's dat de echte stalhoudster ze nog even een echte borstelbeurt heeft.
Mijn kleindochter is reeds nu een groot talent. Ze heeft al het lees- en schrijfmateriaal dat voor haar leeftijd en voor haar klasje beschikbaar is al lang verwerkt en dreigt zich op school stierlijk te vervelen. Met nog een paar  bollebozen mag ze nu zelf tekstjes gaan schrijven en na enige tijd voordragen. Hoe lang ze haar daarmee tevreden houden is voor mij een vraag, ik hou m'n hart vast. Zich zeer bewust van haar uitblinken op het gebied van taal en spreekvaardigheid heeft ze zich nu een licht slissen aangewend. Ze hoeft niet te slissen, haar mond en haar gebit vertonen geen enkele afwijking dus haar omgeving denkt nu dat ze zich als aankomend actrice alvast een soort handelsmerk aan het aanmeten is: licht slissen. Daarmee val je op en dat is kennelijk de bedoeling.
Als moderne ouders weten haar papa en mama daar wel raad mee: de logopediste. Iedere week bezoekt ze een half uur lang een aardige dame die haar spelenderwijs (denk zij) van het slissen probeert af te brengen. Via allerlei woordspelletjes hoopt ze de kleine het slissen af te leren. Die is echter niet gek en heeft precies door dat ze met die woordspelletjes eigenlijk een beetje voor de gek wordt gehouden. En voor de gek gehouden te worden, daar houdt madam niet van.
Zo werd haar vader onlangs aan het eind van het lesje even door de logopediste apart genomen, die hem toen gierend van het lachen vertelde dat ze het lesje begonnen was met te vragen hoe het met haar leerling ging. Die toen, parmantig met de armpjes over elkaar geslagen had gevraagd:"Zijn we al begonnen of wil je echt weten hoe het met me gaat?"

Het gaat wel goed, lijkt mij.


Knar

zaterdag 16 januari 2016




DOODSWENS

 
Op de digitale nieuwsrubriek NOS.nl kwam ik vanochtend een opmerkelijk bericht tegen. Althans, ik vond het opmerkelijk. Het schijnt tamelijk gewoon te zijn. Kort gezegd komt het er op neer dat een commissie onder leiding van de voormalige CBS-directeur Paul Schnabel gaat onderzoeken of de mogelijkheden voor levensbeëindiging moeten worden verruimd voor oude mensen die weliswaar nog redelijk gezond zijn maar zichzelf zo onnut voelen dat ze maar liever dood willen. Mijn woorden, maar wel ongeveer de strekking van het verhaal. Niet het gevoel van onnut zijn is onderwerp van onderzoek maar de wens om te vertrekken. "Moet kunnen" hoor je als echo van de seventies in de verte galmen.
In de tijden dat ik als dilettant wat zwerftochtjes maakte door de filosofie is vooral de kwestie van de niet-geëxpliciteerde vooronderstelling bij me blijven haken. Veel redeneringen - zoals hier ook weer de noodzaak van zo'n onderzoek - worden opgezet zonder dat kritisch wordt gekeken naar de stille vooronderstellingen die leven bij hen die de redenering opzetten. Een kanjer van een niet-geëxpliciteerde vooronderstelling is in dit geval de aanname dat "het gevoel niet meer van nut te zijn" een zo valide uitgangspunt is dat daarnaar geen onderzoek hoeft te worden ingesteld. Ik zeg lijkt omdat ik het plan voor het onderzoek nog niet heb gezien - niemand trouwens - en moet afgaan op wat ik er over lees. Maar dan nog is het zinvol om aandacht te geven aan dit probleem.
Niet meer van nut zijn dus dood willen. Nut als levensvoorwaarde. Voor de generatie van de oorlogskinderen die nu tachtigers zijn lijkt het inderdaad op grote schaal zo te zijn. Maar niet alleen voor hen. In onze meritocratische samenleving, een samenleving waarin je moet proberen de beste te zijn, met het meeste "nut", kunnen mensen zo geïmpregneerd raken met de gedachte van het maximale nut dat ze hun persoonlijkheid, hun mens zijn, hun bestaan vooral verbinden met het nut dat ze hebben. In het bericht dat ik boven noemde is sprake van een oude man die altijd scheepscontroleur is geweest en dan, gepensioneerd en wel een cruise gaat maken en geen hand mag uitsteken omdat anderen dat nu doen. Hij wil wel dood. Rare redenering lijkt me. Ga dan geen cruise maken maar spaar postzegels. "Verzin een list Tom Poes".
Misschien heb ik makkelijk praten. De omstandigheden dwongen mij om al vrij vroeg mijn "carrière" in nuttigheidsland af te breken en mijn vanaf toen onnutte persoontje een nieuw perspectief te verschaffen. Na enig gedwaal en gedenk bleek niet iets wat buiten mij was - of iets "nuttigs" - maar mijn goeie ouwe Zelf met stip het meeste perspectief te bieden. Goed beschouwd - maar dan wel goed - zijn wij ieder voor zich een geweldig avontuur op benen. We kunnen duizend dingen doen en zijn. Ook nuttig. Maar niet alleen nuttig. Ouderen in dit best gepensioneerde land ter wereld (ongeveer) hebben in dat opzicht nog veel meer kansen dan de werkers onder ons, die nog druk zijn met iets "nuttigs".
Zullen we eens wat afdoen van dat principe van Nut? En in ons nationale denken wat meer ruimte maken voor al dat andere?

Dan is Paul Schnabel misschien gauw klaar.

Knar