dinsdag 23 maart 2010


VOORBIJ



Op een klein kerkhof in het Overijsselse Paaslo liggen naast elkaar twee witte grafstenen, van de dichter J.C. Bloem en zijn levensgezellin Clara Eggink. Op de steen van Bloem staat zijn beroemde dichtregel

“Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij”.

Bloem staat niet bekend als onze vrolijkste dichter, vandaar.
Aan dat grafschrift moest ik denken nadat vorige week heel veel “voorbij” ging. Wat was het geval? Mijn dochter promoveerde. Na een gedegen onderzoek van enkele jaren en een toch nog lastige ondervraging mocht zij de bul en de doctorstitel mee naar huis nemen. Prachtig. We zijn hier geen van allen “van de straat” maar zo’n promotie in de familie is toch wel een grote dot slagroom op de toch al tamelijk academische taart. Als vader leef je langzaam toe naar zo’n moment, je droomt er van, je laat je verbeelding de vrije loop, fantaseert over de dag dat het zal gebeuren, de reacties die je zult krijgen, het pak dat je zult dragen, hoe je je zult moeten voelen, en hoe je je werkelijk zult voelen…Kortom, het krijgt profiel, al een hele tijd voordat het zover is.
En dan is het zover. Het pak is gekocht, het diner is besteld, de invitaties zijn de deur uit, het proefschrift is ook al verspreid, de dag nadert. En is er dan. Alles gaat draaien volgens het boekje en volgens de wetten der natuur. Na een aantal uren zit je in de aula, wat later sta je het kind te knuffelen en met een glas in de hand felicitaties in ontvangst te nemen, weer wat uren later houdt je je vaderse tafelrede (ontroering alom), dan het feest en dan doodmoe in de avondstilte met een taxi naar huis. Een kopje thee, en naar bed.
En het is voorbij. Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij. Wat je jarenlang bezig hield, een gedachte, een verwachting, wordt in een paar uren werkelijkheid, marcheert langs en is dan voorgoed voorbij. Zo vreemd.

En zo helemaal de “condition humaine”….




Knar

vrijdag 12 maart 2010


VADERS



Wouter Bos gooit de handdoek in de ring en de reden is zijn gezin. Hij heeft drie nog jonge kinderen en een nieuwe periode van lijsttrekker zijn en - wie weet - premier worden doet te veel schade aan zijn vaderschap.
De fractie applaudiseert langdurig, Nederland is het - tot tranen geroerd -
helemaal met hem eens, het nieuws vliegt de wereld rond.
Een paar uur na het bericht bezoek ik mijn zoon die vandaag zijn papadag heeft en vrolijk over de grond rolt met mijn schatten van kleinkinderen. Wouter heeft hem en alle jonge vaders van gelijke gezindte een hart onder de riem gestoken. Modern times, een mijlpaal is bereikt.
In de auto terug naar huis schieten me ineens de tranen in de ogen. Dat overkomt me de laatste tijd wel vaker - de leeftijd meneer, de leeftijd - maar meestal toch niet zonder betekenis. Met droefheid denk ik aan de vaders die òns hadden als “nog jonge kinderen”. En die - net als Wouter Bos - ook graag hun steentje wilden bijdragen aan de samenleving waarin zij leefden. In de politiek, in de kerk, in de fanfare of in de Bond van Geheelonthouders. Om maar wat te noemen. Voor die vaders geen ouderverlof, geen papadagen, geen compensatie voor dit of compensatie voor dat, en al helemaal geen applaus als ze er voor kozen meer bij hun gezin te zijn. Dan waren ze een slapjanus. Voor hen zat er niets anders op dan maar gewoon na het werk een door moeder gewassen en gestreken schoon overhemd aan te doen en de deur uit te gaan. Moeder deed de afwas, bracht de kinderen naar bed en stopte de sokken. TV was er nog niet. Soms kwam de buurvrouw op bezoek. Maar hij was weg.
Dat ging wel eens fout. Mijn moeder moest ooit de huisarts inschakelen om mijn vader te bewegen meer thuis te zijn. Hij diende net iets te veel maatschappelijke doelen. Alles te goeder trouw, maar toch….
Die tijden zijn voorbij, Wouter heeft het laten zien.

Laat het applaus van de fractie ook een beetje voor die oude vaders zijn.



Knar

dinsdag 9 maart 2010


MYTHE



Een blondgelokte en zeer uitgekookte mevrouw uit het journalistenvak heeft onlangs in Amsterdam haar doctorstitel mogen ophalen met een nieuw boek over wijlen Prins Bernhard. Het zoveelste, maar deze keer “het Boek der Boeken” over de na zijn dood zo kritisch besproken prins-gemaal.
De grote vondst deze keer is, dat een wat over het paard getilde jongeman uit de toentertijd niet zo heel frisse Duitse adel onhandig heeft liggen klooien met lidmaatschappen van wat - met de kennis van nu - heel foute organisaties bleken te zijn. Samen met nog wat warrige en overdreven verhalen van diezelfde jongeman moet dat wel leiden tot de slotsom dat “Prins Bernhard een mythe heeft gemaakt van zijn eigen leven”. Foei.
De persen draaien, de oplagecijfers gaan sky-high, het volk smult. De prins is dood, leve de prins.
Bernhard von Lippe-Biesterfeld - de prins met de negen voornamen - was bij leven al een evidente dondersteen. Dat heeft heel Nederland tientallen jaren van dichtbij kunnen zien en we vonden het prachtig. Het nogal rustiek ingestelde Huis van Oranje fleurde er geheel van op toen de dandy in de jaren dertig met zijn verloofde in z’n sportwagentjes de straten onveilig maakte. Hij wist ons te geven wat we van hem vroegen: show en branie. En voordelige handelscontracten. Toen dat mis ging en hij z’n blitse uniformen aan de wilgen moest hangen droeg hij op de eerstvolgende Prinsjesdag z’n jacquet met de stijl van een groot heer. Een mythe? Jazeker. Bernhard heeft er met al zijn talenten aan gewerkt om van zijn leven maar ook van het Nederlandse koningschap de mythe te maken waar het volk om vroeg. Want laten we wel zijn, na de Grondwet van 1848 is het daadwerkelijke koningschap terecht gekomen in het rijk der fabelen en kan het alleen nog bestaan bij de gratie van de mythe waar zoveel mogelijk mensen in moeten geloven. Bernhard, afkomstig uit een afbrokkelend Duits vorstendom, besefte dat als geen ander, en heeft zijn plicht naar beste weten - en met veel sympathieke schwung - gedaan.

Nu niet meer zeuren.



Knar


donderdag 4 maart 2010


HOOP



Gisteren, op de dag van de gemeenteraadsverkiezingen, moest mijn auto even naar de garage. Voor een “update van de computer”, naar later bleek. Ik rijd al tamelijk lang auto en ik ben bekend met een vuile carburateur, te ruim gestelde kleppen, ingebrande puntjes en vuile bougies. Ik kan dat ook allemaal zelf verhelpen. Maar “de computer updaten”, dat kan ik niet. Vandaar.
Nu was het zo dat de garage in een ander dorp ligt en ik mij van en naar dat dorp moest verplaatsen met de trein zolang de auto daar onderhanden was. Dat ging ‘s ochtends nogal vlotjes en nadat ik in het stemlokaal mijn burgerplicht had vervuld en na een telefoontje van de garage over een ge-update auto toog ik ‘s middags weer welgemoed met de trein naar het dorp. Om zes voor vier zou ik arriveren , ik arriveerde om zes voor vier en om zes voor vier stond de chauffeur van de garage voor het station. Clockwork, lekker. Dat vond de chauffeur ook. Er ontrolde zich een gesprekje waarin de monteur - want dat was hij - de loftrompet begon te steken over het moderne openbaar vervoer. Ik zat in de gordels, anders was ik van m’n stoel gevallen van verbazing. Een jonge man, gepokt en gemazeld in het autovak, die goede dingen zegt over het OV? Jaja, hij wel. Want wat was het geval?
In het weekend wilde hij nogal eens graag naar een popconcert gaan. De Heineken Music Hall in Amsterdam Zuid-Oost was dan vaak zijn reisdoel. Na het concert werd het eigenlijk pas echt leuk op de afterparty, biertje d’r bij, nog een biertje d’r bij…Het was dan al gauw laat en wat hij nou zo prettig vond: dan was er ook midden in de nacht nog de snelle bus die hem vlotjes thuisbracht in zijn verre dorp, beetje aangeschoten natuurlijk, maar veilig en wel. En dat was nieuw. Vroeger was dat niet. Dan moest je van het bier afblijven òf een risico nemen. Nu niet meer. Dat vond hij fijn.
Nog, bij het opschrijven, schiet me een brok in de keel. Er wordt veel gekankerd in dit land, ik blaas daarin mijn eigen partijtje dapper mee, en Wilders is (bijna) de grootste. Maar ik zat naast een jonge automonteur die blij is met de verworvenheden van het moderne openbaar vervoer.

Er is nog hoop.



Knar